“Waterhabitats van rivieren en beken”
De vegetatie wordt gekenmerkt door ondergedoken of drijvende waterplanten in permanent stromende wateren en tijdelijk stromende geulen. In Vlaanderen zijn deze habitats zwak tot zeer zwak ontwikkelt door minder goede waterkwaliteiten. Voorbeelden zijn te vinden in de Voerenstreek en langs de Grensmaas.
Flora
Haaksterrenkroos (Callitriche hamulata), Kribbenmos (Cinclidotus), Bronmos (Fontinalis antipyretica), Paarbladig fonteinkruid (Groenlandia densa), Drijvende waterweegbree (Luronium natans), Teer vederkruid(Myriophyllum alterniflorum), Kransvederkruid (Myriophyllum verticillatum), Ongelijkbladig fonteinkruid (Potamogeton gramineus), Glanzig fonteinkruid (Potamogeton lucens), Rivierfonteinkruid (Potamogeton nodosus) Spits fonteinkruid (Potamogeton acutifolius), Rossig fonteinkruid (Potamogeton alpinus), Klein fonteinkruid (Potamogeton berchtoldii), Weegbreefonteinkruid (Potamogeton coloratus), Puntig fonteinkruid (Potamogeton friesii), Stomp fonteinkruid (Potamogeton obtusifolius), Doorgroeid fonteinkruid (Potamogeton perfoliatus), Duizendknoopfonteinkruid (Potamogeton polygonifolius), Langstengelig fonteinkruid (Potamogeton praelongus), Middelste waterranonkel (Ranunculus aquatilis), Vlottende waterranonkel (Ranunculus fluitans), Klimopwaterranonkel (Ranunculus hederaceus), Grote waterranonkel (Ranunculus peltatus), Penseelbladige waterranonkel (Ranunculus penicillatus), Kleine waterranonkel (Ranunculus trichophyllus)
Fauna
Weinig andere faunagebieden in Vlaanderen zijn in soortensamenstelling en aantal zo sterk achteruitgegaan, vooral door waterverontreiniging en habitatverlies. Vele van de hier voorkomende vissoorten (Zalm, Rivierdonderpad, Grote/ Kleine modderkruiper, Beekprik) en ongewervelde (Bronslibel en Gaffellibel) zijn opgenomen in de Habitatrichtlijn. In de stijle oevers is de Ijsvogel de voornaamste broedvogel. De Otter was de toppredator van dit habitattype, vandaag verdwenen door verontreiniging en versnippering van de gebieden.
Beheer
Het behoud van het stromingsregime en een goede waterkwaliteit zijn van essentieel belang in dit habitattype. Wanneer de waterstroming voldoende groot is en er voldoende ruimte wordt gelaten, kan de rivier zelf zijn natuurlijke bedding en stromingsregime onderhouden en eventueel herstellen. Dit is het streefdoel van een gepast beheer. In Vlaanderen hebben de waterlopen echter een geringe stroming en moeten maatregelen genomen worden zoals vergraven (Oeverdeel voorzien van een ondiep hellend vlak dat niet droogvalt), baggeren (verwijderen van organisch materiaal op de bodem) en oeverafschuining (een vergraving tot een schuinere oever zodat er een natuurlijke overgang kan ontstaan van moerasplanten naar waterplanten).
Indien de afzettingen vervuild of te rijk zijn aan voedingsstoffen of de natuurlijke afzettingsdynamiek nog niet optimaal is kan men baggeren of kruidruimen. Hierbij worden de sliblaag en de vegetatie op de oevers en de bedding zorgvuldig verwijderd. Indien de maatregel te frequent of onnauwkeurig werd toegepast zal dit zeer nadelige gevolgen opbrengen voor de verdere ontwikkeling van de vegetatie.
In dichtgroeiende of overschaduwde zones wordt de ontwikkeling van de vegetatie belemmerd worden. Kappen en ontstronken kan hier nodig zijn. Oeverbossen en bomen zijn echter ook belangrijke habitat- en structuurelementen. Bovendien speelt de aanwezigheid van dood hout in de bedding een grote rol voor de rivierprocessen. De maatregel is hierdoor enkel te verantwoorden in ‘oorspronkelijk’ open gebied en als het voortbestaan van het habitattype in gedrang komt. Men streeft naar een open uitzicht, waarbij slechts enkele bomen (0-5) of boomgroepjes (0-1) per 100m oeverlengte overblijven.
Door het wegnemen van eventuele stuwen en vrije meandering toe te laten worden natuurlijke rivierfluctuaties opnieuw gestimuleerd. Waar het wegnemen van stuwen moelijk is (bv. aan watermolen) kan het water via nevengeulen geleid worden. Aanpassingen aan het stromingsregimemoeten steeds in samenspraak zijn met het hydrologisch (overstromings)beheer (Raadpleeg de bekkenbheerplannen).
Het voorzien van bufferstroken langs de waterlopen met een natuurlijke begroeiing is een geschikte maatregel voor het verminderen eutrofiëring. Ook het tegengaan van bodemerosie in de overstromingsgebieden levert positief resultaat en kan uitgevoerd worden door akkers en velden in deze gebieden zo veel mogelijk begroeid te houden, afspoelende deeltjes op te vangen in putten, erosiewater tegen te houden met landschapselementjes (heuvels, hagen,enz….).
Invasieve niet-inheemse waterplanten of dieren moeten verwijderd worden indien ze een bedreiging vormen voor het ecosysteem.
Kleine ingrepen bieden op termijn weinig verbetering, terwijl projecten ter hoogte van het stroombekken wel trager maar veel duurzamer zullen zijn op gebied van habitatbehoud en ontwikkeling.
Foto: nlwandel.nl, de Oude IJssel