‘Droge duinheide’
Droge duinheiden bestaan uit grazige vegetaties met dwergstruiken (Struikhei, Kruipbrem, Stekelbrem) en korstmossen, te vinden in heideterreinen, open bosplekken, bosranden of paden op (voormalige) stuifduinen. In Vlaanderen komen ze voornamelijk voor in de Kempen, de Vlaamse zandstreek en de rivierduinen van de Scheldebekken. Droge landduinen ontwikkelen door zandverstuiving of verstoringen (overbetreding,, brand, overbegrazing,…) op extreem voedselarme en droge bodems. Door verstoringen of sterke winddynamiek ontstaan open plekken die vervolgens opnieuw gekoloniseerd kunnen worden door mossen, grazige vegetaties en na verloop van tijd kunnen overgaan naar een heidevegetatie. Het is belangrijk dat niet heel het gebied evolueert naar een dichtbegroeide heidevegetatie, maar er een mozaïek van de verschillende ontwikkelingsstadia aanwezig blijft.
Flora
Struikhei(Calluna vulgaris), Stekelbrem(Genista anglica), Kruipbrem(Genista pilosa), Heidespurrie(Spergula morisonii), Pijpenstrootje(Molinia caerulea), Fijn schapengras(Festuca fliformis), Zandstruisgras(Agrostis vinealis), Blauwe wosbes(Vaccinium myrtillus), Klein warkruid(Cuscuta epithymus), Pilzegge(Carex pilulifera), Fijn bekermos(Cladonia chlorophae), Gewoon peermos(Pohlia nutans).
Fauna
De faunistische soortenrijkdom is groot met vooral veel waterminnende soorten. De fauna is sterk afhankelijk van de variaties in de vegetatiestructuur (open zand, jonge heide, oude heide, grasplekken, struwelen en bomen) als gevolg van zandverstuiving en fixatie. Op de open zandplekken zijn verschillende soorten kevers te vinden zoals de Bastaard- en Groene zandloopkevers. Ook roofvogels zijn hier dikwijls waar te nemen, zonnend en jagend op of boven het warme zand. Tijdens de bloeiperiode van de Struikhei vliegen er massaal bijen rond de nectarrijke heidebloemen. De heidestruwelen trekken ook verschillende nachtvlinders (Gevlekte heidespanner, Nachtpauwoog en Granietuiltje) en sprinkhanen aan(Knopsprietje, Snortikker, Heidesabelsprinkhaan, de zeldzame Veldkrekel en de bedreigde Zadelsprinkhaan). Typische broedvogels zijn Boomleeuwerik, Nachtzwaluw, Klapekster, Tapuit en Boompieper. De levendbarende hagedis is een algemene soort van dit habitattype.
Beheer
Wanneer men kiest voor een opeenvolging van ontwikkelingsstadia volgens de trage, natuurlijke successie behoeft dit habitattype geen actief beheer indien er voldoende zanverstuiving aanwezig is. Wil men een bepaald stadium in stand houden of herstellen dan is een gericht beheer echter wel noodzakelijk. Het beheer is gericht op het behouden van de mozaïekstructuur in de vegetatie (open zand, jonge heide, oude heide, grasplekken, struwelen en bomen).
In grote gebieden is de natuurlijke windwerking meestal voldoende voor een autonome ontwikkeling en instandhouding. De natuurlijke vegetatieovergangen worden er tegengegaan door overstuivingen. Als deze sterk genoeg zijn kunnen ze de successie op elk moment terugschroeven naar het beginstadium.
In kleinere gebieden is dit vaak niet het geval en zullen maatregelen moeten genomen worden om de algemene vastlegging van de bodem en de natuurlijke successie naar duinheiden tegen te gaan. Dit gebeurt best door uitzeving (verwijderen van aanwezig plantmateriaal) of frezen (losmaken van de bodem zodat vatbaarder voor de wind) van de zandbodem. Eggen of ploegen kunnen een alternatief zijn, maar leveren minder resultaat. Deze maatregelen worden best herhaald om de 3 tot 5 jaar op maximaal enkele hectaren van het gebied per jaar.
Wanneer er nagenoeg geen windwerking aanwezig is kan men kleinschalig plaggen. De humuslaag wordt verwijderd waardoor plekken ontstaan met open zand of korstmosvegetaties.
Droge duinen zijn zeer gevoelig voor eutrofiëring. Stikstofdeposities zullen een versnelde vastlegging veroorzaken wat kan leiden vergrassing en verbossing.
Ook begrazing (schapen of geiten), verwijderen van opslag van bomen en struiken of plaatselijk afbranden van de vegetatie (min. 10 jaar) kunnen een positief effect hebben op het behoud van de structuurvariatie.
Foto: www.ecopedia.be