Het habitattype wordt aangetroffen op plagplekken in natte heide, op droogvallende, vochtige oevers van vennen en op (zwak) betreden paden. Het bestaat voornamelijk uit pioniergemeenschappen met Snavelbies. De bodem is vast en veenmossen zijn niet dominant aanwezig. Het grondwaterpeil is er vrijwel constant rond het maaiveld en varieert zelden meer dan 20cm. Vaak is dit slechts een overgangssituatie die na enkele jaren overgaat naar een natte heidevegetatie met een dichte begroeiing. Indien de waterhuishouding geschikt is kunnen in de natte heide nog lange tijd plekken met deze pioniervegetatie voorkomen.
In Vlaanderen is dit type eerder zeldzaam en uitsluitend in de Kempen terug te vinden. De verspreiding valt grotendeels samen met natte heide (4010), vennen (habitattype 3110, 3130, 3160) of overgangstypes (habitattype 7140).
Flora
Kleine zonnedauw (Drosera intermedia), Ronde zonnedauw (Drosera rotundifolia), Moeraswolfsklauw (Lycopodiella inundata), Witte snavelbies (Rhynchospora alba), Bruine snavelbies (Rhynchospora fusca)
Foto: Kleine zonnedauw, natura2000.vlaanderen.be
Fauna
De ongewervelde fauna is rijk en bestaat hoofdzakelijk uit vaak zeldzame, typische pioniersoorten, die ook kunnen voorkomen aan venoevers.
Beheer
Het beheer bestaat voornamelijk uit het voorkomen van eutrofiëring, verzuring en verdroging. Om de pioniersvegetatie in stand te houden is plaggen of betreden noodzakelijk.
Bij het plaggen wordt de bovenste bodemlaag (0 tot 5cm, mineraalrijk) verwijderd. De plagdiepte is zeer specifiek: bij te ondiep plaggen komt de humus/veenlaag aan het oppervlak met vrijstelling van voedingstoffen tot gevolg, te diep plaggen zal de zaadvoorraad beschadigen.
Aan venoevers kan de invloed van de natuurlijke waterdynamieken voldoende zijn om de vegetatie in stand te houden. Het systeem is echter zeer gevoelig aan wijzigingen in het waterregime. Een daling van de watertafel leidt tot heidetoename, verbossing en een afname van open plekken en sleutelsoorten. Daarom moet ontwatering zeker vermeden worden. Eutrofiëring en verzuring leiden eveneens tot vergrassing en verruiging.
Foto: ecopedia.be