Overgangs- en trilvenen omvatten de vegetaties die voorkomen tijdens verlandingsprocessen waarin actieve veenvorming optreedt. Overgangsvenen bevinden zich ruimtelijk en/of temporeel tussen laagveen en hoogveen of tussen een water en landvegetatie. Trilvenen omvatten vegetatie die drijft op het water. De bodem is permanent waterverzadigd en is nauwelijks of niet te betreden. Na deze overgangssituatie zal de vegetatie overgaan naar een hoogveen (indien de veenmosplantjes volledig afgeschermd worden van het grondwater) of naar zeggevegetaties, rietgemeenschap, broekbos of veenbos (indien de verlanding door overstroming of verruiging leidt tot een grotere nutriëntenbeschikbaarheid). Door de spontane verbossing, slechte waterkwaliteit en toegenomen waterpeilen zijn deze gemeenschappen zeer zeldzaam geworden in Vlaanderen. De grootste gebieden zijn nog te vinden in de Kempen.
Afhankelijk van het milieu kunnen overgangs- en trilvenen in subcategorieën worden opgedeeld;
- Zure tot zwak zure, mineraalarme milieus komen voor in vennen, depressies en aan de voet van landduinen met voldoende lichtinval. Ze zijn eerder verwant met hoogveen.
Indicatorsoorten: Draadzegge (Carex lasiocarpa), Slijkzegge (Carex limosa), Snavelzegge (Carex rostrata), Veenpluis (Eriophorum polystachion), Veenmosorchis (Hammarbya paludosa), Waterdrieblad (Menyanthes trifoliata)
- Eerder nautrale, licht mineraalrijke milieus hebben een permanent hoog waterpeil ter hoogte van het maaiveld. De vegetatie bestaat voornamelijk uit varen- en/of mosrijke rietlanden. Het komt voor in kwelzones of bij verlanding van ondiep open water. Op voedselrijke plaatsen domineren meestal puntmossen.
Indicatorsoorten: Slangenwortel (Calla palustris), Waterdrieblad (Menyanthes trifoliata), Moerasvaren (Thelypteris palustris) en Wateraardbei (Comarum palustre)
- Eerder basische, mineraalrijke milieus zijn soortenrijke gemeenschappen. Ze beschikken over een kenmerkend slenken- en bultenpatroon. En komt meestal samen voor met kalkmoeras (habitattype 7230).
Indicatorsoorten: Ronde zegge (Carex diandra), Draadzegge (Carex lasiocarpa), Snavelzegge (Carex rostrata), Slank wollegras (Eriophorum gracile) en bruinmossen
Flora
Nevensoorten: Echt vetmos (Aneura pinguis), Veenknikmos (Bryum pseudotriquetrum), Reuzenpuntmos (Calliergon giganteum), Sterrengoudmos (Campylium stellatum), Holpijp (Equisetum fluviatile), Groenknolorchis (Liparis Vandenbussche et al. loeselii), Parnassia (Parnassia palustris), Kwelviltsterrenmos (Rhizomnium pseudopunctatum), Gevind moerasvorkje (Riccardia multifida), Groen schorpioenmos (Scorpidium cossonii), Purper schorpioenmos (Scorpidium revolvens), Rood schorpioenmos (Scorpidium scorpioides), Trilveenveenmos (Sphagnum contortum), Sparrig veenmos (Sphagnum teres), Plat blaasjeskruid (Utricularia intermedia), fluviatile), Geel schorpioenmos (Hamatocaulis vernicosus), Gewimperd veenmos (Sphagnum fimbriatum), Gewoon veenmos (Sphagnum palustre), Stomp veenmos (Sphagnum obtusum), Glanzend veenmos (Sphagnum subnitens), Sparrig veenmos (Sphagnum teres), Klein blaasjeskruid (Utricularia minor)
Foto: www.ecopedia.be
Fauna
Bij de verlanding van open water komen verschillende bijzondere soorten voor afhankelijk van de voedselrijksom en zuurtegraad. De sleutelsoorten vormen een geschikte leefomgeving voor rups- en vlindersoorten. Het open water trekt oppervlaktewantsen en lokaal de beschermde Gerande oeverspin aan.
Beheer
Door de geringe draagkracht van het veen is het beheer vaak zeer intensief en vraagt het de inzet van gespecialiseerd materiaal. Het is vooral gericht op het behoud of herstel van de natuurlijke waterhuishouding. Het waterpeil moet nagenoeg constant worden gehouden rond het maaioppervlak. Instroming van vervuild of mineraalrijk moet vermeden worden als gevolg van verandering in de soortensamenstelling en verdwijnen van kensoorten. Waterwinning in de omgeving moet maximaal beperkt worden om geen verdroging en zo vergrassing en verruiging te veroorzaken (bv. door afdammen van afwateringssloten).
Het bevorderen van geleidelijke overgangen tussen water en land is belangrijk voor de aanwezige fauna. Naarmate de verlanding toeneemt, kan het voor de instandhouding nodig zijn om ook hier een actief beheer te voeren bv. maaien of begrazen om boom- en struikopslag tegen te gaan. Ook kleinschalig plaggen (verwijderen van de mineraalrijke topbodemlaag 0-5cm) of uitgraven (om het elders toegroeien te compenseren) zijn gepaste maatregelen.
Foto: Symbiosis, alterra