“Graslanden op matig voedselrijke bodem”
De graslanden op matig voedselrijke bodem bestaan voornamelijk uit hooilanden en graslanden met extensieve begrazing. In Vlaanderen zijn ze te vinden in de leemstreek en Maasvallei, in de buurt van beken en rivieren (zie figuur). Door intensivering van de landbouw zijn ze vandaag bijna uitsluitend terug te vinden op bermen en dijken met lemige zandbodems. De verschijningsvorm van dit habitattype is sterk afhankelijk van de standplaats, het bodem kalkgehalte en de voedselrijkdom. Wanneer de graslanden tijdens de winter gedurende een lange periode onder water staan spreekt men van het subtype ‘Grote vossenstaartverbond’ wat verwijst naar de meestal dominant aanwezige Grote vossenstaart. In Vlaanderen komen ze vooral voor in de leemstreek en de Maasvallei. Deze variant is terug te in de Ijzervallei en plaatselijk langs de Bovenschelde.
©Inbo, LannooCampus
Flora
Sleutelsoorten: Kraailook (Allium vineale), Zachte haver (Avenula pubescens), Bevertjes (Briza media), Akkerklokje (Campanula rapunculoides), Knoopkruid (Centaurea jacea), Groot streepzaad (Crepis biennis), Glad walstro (Galium mollugo), Graslathyrus(Lathyrus nissolia), Veldlathyrus (Lathyrus pratensis), Gewone en smalle rolklaver (Lotus corniculatus), Beemdkroon (Knautia arvensis), Ruige leeuwentand (Leontodon hispidus), Margriet (Leucanthemum vulgare), Muskuskaasjeskruid (Malva moschata), Gewone vogelmelk (Ornithogalum umbellatum), Klavervreter (Orobanche minor), Karwijvarkenskervel (Peucedanum carvifolia), Grote bevernel (Pimpinella major), Kleine ratelaar (Rhinanthus minor), Grote ratelaar (Rhinanthus angustifolius), Veldsalie (Salvia pratensis), Knolsteenbreek (Saxifraga granulata), Gele morgenster (Tragopogon pratensis), Goudhaver (Trisetum flavescens)
Nevensoorten: Gulden boterbloem (Ranunculus auricomus), Pastinaak (Pastinaca sativa), Gulden sleutelbloem (Primula veris), Knolboterbloem (Ranunculus bulbosus), Beemdooievaarsbek (Geranium pratense), Geoorde zuring (Rumex thyrsiflorus), Peen (Daucus carota)
Beheer
Voor het behoud van de soortenrijke vegetatie is een strikt maaibeheermet eventuele nabegrazing noodzakelijk. De graslanden worden twee keer per jaar gemaaid met afvoer van het maaisel en liefst in de periode juni-september. Wanneer er zeldzame soorten voorkomen is slecht één maaibeurt per jaar aangeraden. Het is van belang jaarlijks enkele stroken of delen niet te maaien voor ongewervelde dieren. De begrazing speelt een essentiële rol bij de instandhouding van de graslanden en behoud van de soortenrijkdom. Bij aanwezigheid van de Orchidee worden de dieren bij voorkeur van het terrein gehaald van eind mei tot 20 juni. Voor de Grote vossenstaartgraslanden is een goede waterkwaliteit zeer belangrijk.
Foto: Quentin Smits (DEMNA)