“Droge heide”
De vegetatie komt in Vlaanderen vooral voor in de (Hoge) Kempen, de Vlaamse zandstreek en het Hageland. Grote gebieden liggen vooral in militair terrein of in natuurreservaten zoals de Kalmthoutse Heide en de Mechelse Heide. Kleine relicten zijn over heel Vlaanderen terug te vinden. De vegetatie wordt gedomineerd door Struikhei(Calluna vulgaris) en andere dwergstruik. De voedingsarme en zure leem- of zandbodem bepaalt de soortenrijkdom naargelang zijn specifieke samenstelling (hoe meer leem, hoe rijker het kruid-, gras- en bosbestand). In de meeste gevallen zijn droge heidevegetaties te vinden in overgangszones naast natte heide (4010) heischraal grasland (habitattype 6230), vennen(3110) of zure trilvenen (habitattype 7140).
Flora
Sleutelsoorten: Struikhei (Calluna vulgaris), Klein warkruid (Cuscuta epithymum), Kleine wolfsklauw (Diphasiastrum tristachyum), Rode dophei (Erica cinerea), Stekelbrem (Genista anglica), Kruipbrem (Genista pilosa), Grote wolfsklauw (Lycopodium clavatum), Rode bosbes(Vaccinium vitis-idaea), Stekelbrem (Genista anglica), Kruipbrem (Genista pilosa)
Nevensoorten: Blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus), Struikhei (Calluna vulgaris), Rode dophei (Erica cinerea), Gewone dophei (Erica tetralix), Rode bosbes (Vaccinium vitis-idaea)
Struikhei ©Lionel Wibail (DGARNE)
Beheer
Een gepast beheer is erop gericht een gebied te creëren met voldoende ruimtelijke verscheidenheid op een voedselarme bodem. Deze doelstelling beoogt een gebied waarin verschillende ontwikkelingsstadia van struikhei domineren over kleinere kruid- en mosvlekken op een schrale bodem. In verder ontwikkeld stadia zijn er ook onbegroeide plaatsen terug te vinden en hier en daar een boom en houtopslag. Andere doelstelling, zoals de zuurtegraad bufferen, de soortenrijkdom beïnvloeden, kensoorten toevoegen,.. kunnen voor een specifiek heidegebied worden opgelegd.
Maaien en kappen is aangewezen om de heide te verjongen en een overgang naar heischraal grasland (habitattype 6230) te verhinderen.
Om de voedselarme bodem te behouden kan men plaggen of afbranden. Bij het plaggen wordt de bovenste bodemlaag (0 tot 5cm, mineraalrijk) verwijderd. De plagdiepte is zeer specifiek: bij te ondiep plaggen komt de humus- of veenlaag aan het oppervlak met vrijstelling van voedingstoffen tot gevolg, te diep plaggen zal de zaadvoorraad beschadigen. Bij het plaggen wordt ook de bovenliggende vegetatie mee verwijderd en moet de ontwikkeling opnieuw van nul beginnen. Daarom mag er slecht om de 30 à 50jaar geplagd worden (einde zomer, eind augustus-begin september). Heide gecontroleerd afbranden leidt tot verjonging en afvoer van mineralen (om de 15jaar, max 10ha tegelijk, contacteer brandweer).
Het verwijderen van boomopslag en struiken moet tegengaan dat de heide volledig dichtgroeit. Enkele alleenstaande bomen en struiken mogen aanwezig blijven voor de fauna (max 30% bomen, 50%struiken).
Verder is het heidegebied zeer gevoelig voor (landbouw)eutrofiëring en verzuring. Dit zal op korte termijn leiden tot vergrassing (vanaf meer dan 50%,kensoort: Pijpenstrootje). Begrazing verhindert deze vergrassing en boomopslag (vanaf 30%) en vergroot daarbij de ruimtelijke verscheidenheid. Schapen zijn het meest aangewezen(0.5-2/ha in het groeiseizoen mei-okt). Dieren mogen niet bijgevoederd worden om het verschralend effect te behouden. Om gerichter te beheren wordt de kudde best geherderd om ook overbegrazing en overbetreding van de droge heide vermijden. Extensieve begrazing van struikhei in de winter bevordert de structuurvariatie in de vegetatie indien genoeg voedsel aanwezig is voor het aantal dieren die er grazen (max 1schaap/ha). Boomopslag kan tegengegaan worden door een intensieve begrazing tijdens het voorjaar.
Permanente verstoring door recreatie verhindert het herstel of behoud van de vegetatie. Zonder specifiek beheer evolueert de droge heide naar Eiken-Berkenbos.
Foto: Lionel Wibail (DGARNE)