4010 “Vochtige heide”
Dit vegetatietype komt beperkt voor in de Antwerpse en Limburgse Kempen en zeer gering in de Vlaamse zandstreek en het Hageland. In de meeste gevallen is dit type te vinden in overgangszones naast heischraal grasland (habitattype 6230), droge heide (habitattype 4030), zeggevegetaties of zure trilvenen (habitattype 7140). De vegetatie bestaat voornamelijk uit lage dwergstruiken gedomineerd door dopheide en veenmossen. De soortensamenstelling en aanwezigheid van kenmerkende soorten is sterk afhankelijk van de grondwaterstand. De begroeiingen zijn, afhankelijk van het ontwikkelingsstadium, half open tot gesloten. De zure, natte zandleembodems zijn vaak moeilijk doordringbaar. Wanneer het grondwaterpeil constant wordt gehouden tot aan het maaioppervlak kan veenvorming optreden (ophoping van afgestorven, gedeeltelijk verteerd plantmateriaal onder een levende bovenlaag in zuur en zuurstofarm milieu).
Flora
Sleutelsoorten: Kleine zonnedauw (Drosera intermedia), Ronde zonnedauw (Drosera rotundifolia), Veenpluis (Eriophorum polystachion), Klokjesgentiaan (Gentiana pneumonanthe), Trekrus (Juncus squarrosus), Beenbreek(Narthecium ossifragum), Witte snavelbies (Rhynchospora alba), Veenbies(Scirpus cespitosus), Tweenervige zegge (Carex binervis), Gewone dophei (Erica tetralix),Struikhei (Calluna vulgaris)
Nevensoorten: Kussentjesveenmos (Sphagnum compactum), Week veenmos (Sphagnum molle), Zacht veenmos (Sphagnum tenellum)
Beheer
Onder optimale en constante milieuomstandigheden (voedselarmoeden, laag stikstofgehalte en constante, hoge waterstanden) verloopt de successie naar bos zeer traag en is er geen intensief beheer nodig. Wanneer de omstandigheden wijzigen (bv door waterwinning, eutrofiëring of verzuring) zullen er echter zeer snel veranderingen in de vegetatie optreden en is een arbeidsintensief beheer noodzakelijk voor het herstel en behoud. De maatregelen zijn vooral gericht op het tegengaan van een dichte boom- en struiklaag en het beheer van een gunstig waterpeil.
Het waterpeil dient voldoende hoog te worden gehouden (door dempen of opstuwen van greppels en grachten) zodat het water in de winder tot het maaiveld staat en in de zomerperiode maximaal 50 cm daalt. Bosgordels rond het heideterrein zullen een negatieve invloed uitoefenen op de waterhuishouding door een hogere verdamping dan korte vegetaties en kunnen dus beter vermeden worden. Een hoge waterstand zal ook de vergrassing tegengaan.
Verder is het heidegebied zeer gevoelig voor (landbouw)eutrofiëring. Water afkomstig van de landbouw dat het gebeid binnenstroomt, mag niet doordringen in de bodem en kan best omgeleid worden langs het gebied. Om de voedselarmoede in de bodem te behouden kan men plaggen of afbranden. Bij het plaggen wordt de bovenste bodemlaag (0 tot 5cm, mineraalrijk) verwijderd. De plagdiepte is zeer specifiek: bij te ondiep plaggen komt de humus- of veenlaag aan het oppervlak met vrijstelling van voedingstoffen tot gevolg, te diep plaggen zal de zaadvoorraad beschadigen. Heide gecontroleerd afbranden leidt tot verjonging en afvoer van mineralen (om de 15jaar, max 10ha tegelijk, contacteer brandweer).
Vergrassing (vanaf meer dan 50%,kensoort: Pijpenstrootje)en boomopslag (vanaf 30%) worden verhinderd door begrazing met schapen, runderen of pony’s van mei tot oktober. De dieren mogen niet worden bijgevoederd (anders geen verschralend effect) en worden best geherderd om overbetreding van de natte heide te voorkomen. Bij ongepast beheer of verdroging zal de natte heide verbossen naar Eiken-Berkenbos of struweel met Wilde gagel.
Foto: Valerie Vandenabeele