Foto: Rainer Theuer
Kamsalamander (Triturus cristatus)
Classificatie: amfibieën, echte salamanders
Statuut: bijlagesoort habitatrichtlijn, kwetsbaar
Lengte: tot 20 cm
Gewicht: 6,5-10 g
Uiterlijk: donkerbruin-grijze korrelige, wratachtige rug en oranje buik met onregelmatig zwarte vlekkenpatroon van de flanken naar de buik en witte spikkels aan de flanken en kop, witte streep op de staartflanken. Mannetjes ontwikkelen in het voorjaar een getande rugkam. Grote gele tot oranje ogen met ronde pupil. Geen zwemvliezen.
Verspreidingsgebied: Noord-Frankrijk tot midden Zweden, Verenigd Koninkrijk tot uiterst West-Rusland.
Leefgebied: kleinschalige landschappen met bospercelen, heggen en struwelen in de buurt van water. Vrij grote tot kleine, langzaam stromende tot stilstaande wateren van goede kwaliteit met een goed ontwikkelde onderwatervegetatie. Wateren mogen diep, maar niet geheel beschaduwd zijn.
Levenswijze: schemer- en nachtactief, in paartijd ook overdag. In paartijd vooral in het water, daarbuiten vooral op het land in een losse zand- of strooisellaag of onder stenen. Overwintering voornamelijk op het land. Erg honkvast aan dezelfde poel.
Voeding: kleine ongewervelden zoals kreeftachtigen, larven en insecten. Larven eten watervlooien en muggenlarven tegen het wateroppervlak.
Voortplanting: paartijd vanaf februari met piek in maart. Het vrouwtje legt 200-400 eieren. Mannetjes zijn erg territoriaal en verdedigen hun vegetatievrije plekjes. Het vrouwtje wordt aangetrokken door een waterstroom die het mannetje produceert door golvende bewegingen te maken met zijn staart.
Ontwikkeling: larve komt uit na 10-20 dagen. Na 3-4 maanden zijn de larven maximaal 8 cm lang. Nadat de kieuwen verdwenen zijn is de metamorfose voltooid en verlaten de jonge salamanders het water.
Beheer: zorgen voor goede en stabiele waterkwaliteit en -peil, behouden van zonbeschenen watervegetatie op oeverzones aan de noordzijde. Visvrij houden van water en indien nodig isoleren van andere wateren.