Foto: Maurits de Groot
Goudplevier (Pluvialis apricaria)
Classificatie: Steltloperachtigen, fam. van de kieviten en plevieren.
Statuut: bijlagesoort vogelrichtlijn, niet bedreigd
Lengte: 25-27 cm.
Herkenning: in de zomer goud-witte spikkels op de rug en kruin, met witte aflijning gescheiden van een zwarte buik, hals en kop die bij het mannetje duidelijker is en tot aan het oog uitloopt. ’s Winters worden de zwarte plekken lichtbruin gestippeld. Witte ondervleugels met lichte oksels (i.t.t. zwarte oksels zilverplevier), korte snavel.
Verspreidingsgebied: ‘s zomers in Scandinavië en Rusland tot in IJsland. In het voorjaar in België en Nederland. In zachte winters blijven ze soms in België.
Leefgebied: Gevarieerde heide- en hoogveengebieden, ook vochtige graslanden en kleinschalig bouwland (habitattype 1310, 1330).
Voeding: Vooral wormen (regenwormen) en allerlei ongewervelde dieren (insecten, spinnen). In broedgebied ook bessen.
Levenswijze: Trekvogel van Noord- naar Zuid-Europa en Noord-Afrika. Foerageert als een echte plevier, rennen-stilstaan-pikken-rennen.
Nest: Kuiltje in de grond, spaarzaam bekleed met plantenmateriaal, graag op hellingen.
Broedtijd: mei-juni, 27-31 dagen, vliegvlug na 25-42 dagen, 4 eieren.
Beheer: Openhouden van weide- en akkerland, zorgen voor ondiep water en natte plekken, de grasmat kort de winter in laten gaan door laat maaien of begrazen.