Foto: Gilles San Martin
Gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus)
Classificatie: zoogdieren, handvleugeligen (Chiroptera), gladneuzen
Statuut: redelijk algemeen, bijlagesoort habitatrichtlijn
Lengte: 4-5 cm groot, spanwijdte van 240 tot 285 mm
Uiterlijk: grote oren, tot driekwart van de kop-romplengte. Vleugels zijn breed en bruin.
Vacht: grijsbruin aan de bovenzijde en gelig-lichtbruin aan de onderzijde. De hals is lichter van kleur. Gezichtsmasker is roze!
Verspreidingsgebied: groot deel van Europa en een deel van zuidwest Rusland
Leefgebied: kleinschalig landschap met bosgebieden
Leefwijze: nachtdier. Hij vliegt meerdere keren per nacht uit om te jagen, max. 3 km, in langzame, stijgende vlucht verticaal van onderen naar boven langs vegetatie of wanden. Naast echolocatie gebruikt hij zijn grote oren om de prooi te horen bewegen.
Voeding: diverse relatief grote, vaak dagactieve of niet-vliegende prooien, zoals vlinders, langpootmuggen, spinnen, kevers, enz. Grotere prooien worden meegenomen en al hangend opgegeten.
Verblijfplaats: zomerverblijf en winterverblijf in veel gevallen hetzelfde, ze trekken geen grote afstanden. Ingerotte boomholten, zolders en soms grotten en bunkers doen dienst als verblijfplaats.
Winterslaap: van eind oktober tot april
Voortplanting: paartijd eind september en oktober maar kan duren tot december en soms februari. Vanaf april trekken de vrouwtjes naar kraamkolonies van 10 tot 100 dieren. Jongen worden geboren in juni, meestal 1, met gesloten ogen. Eind juli kunnen ze vliegen. Vrouwtjes zijn geslachtsrijp na 2 tot 3 jaar, mannetjes na 1 jaar.
Beheer: structuurrijke bosranden, ontwikkelde struiklaag en tussenetage in bossen en oude bomen. In stand houden van verbindingen en kleinschaligheid. Donker houden van vliegroutes.