Foto: Gilles San Martin
Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus)
Classificatie: zoogdieren, handvleugeligen (Chiroptera), gladneuzen
Statuut: beschermd, bijlagesoort habitatrichtlijn, redelijk algemeen
Lengte: 36 tot 51 mm (kleine vleermuis), spanwijdte 180 tot 240 mm
Gewicht: 3,5 tot 8,5 g.
Vacht: aan de bovenzijde bruin en aan de onderzijde geel/grijs, snuit, oren en vleugels zijn zwartbruin.
Vlucht: snel en trekkerig
Verspreidingsgebied: geheel Europa (behalve het hoge noorden), de Kaukasus en Centraal-Azië tot in China en Myanmar.
Leefgebied: in ieder habitat, vooral rond bebouwing. Vrij algemeen in tuinen, bosranden en boomgaarden.
Zomerverblijfplaats: spleten en gaten in bebouwing en holle bomen.
Winterverblijfplaats: grotten, groeves, kerken, ondergrondse gangenstelsels, soms huizen.
Voeding: kleine insecten (tot 300 per nacht), boven water en weilanden, langs heggen en bosranden en bij lantaarnpalen. Doordat iedere vleermuissoort op zijn eigen manier jaagt binnen zijn eigen niche, is er weinig concurrentie tussen vleermuissoorten.
Levenswijze: nachtdier, komt enkele minuten tot half uur na de zonsondergang tevoorschijn. Communicatie geschiedt via ultrasone geluidsgolven. Mannetjes en vrouwtjes leven gescheiden, vrouwtjes tijdens voortplantingstijd in kolonies. Territorium van het mannetje in bebouwd gebied max. 200 meter in diameter. Tijdens winterslaap in grote groepen.
Voortplanting: paring in april. In april-mei worden de kraamkolonies bevolkt
Dracht: 44 tot 80 dagen, afhankelijk van het voedselaanbod. In juni-juli worden de blinde niet vliegvlugge jongen geboren. Meestal 1 jong per vrouwtje.
Beheer: behoud van opgaande lijnelementen in het landschap, donker houden van de vliegroutes, beschikbaar houden/maken van potentiële zomer- en winterverblijfplaatsen