Foto: Guido Gerding
Franjestaart (Myotis nattereri)
Classificatie: Vleermuis, familie der gladneuzen
Statuut: Beschermd, relatief zeldzaam
Herkenning: 45-50 mm lang, enigszins doorschijnende aan het einde opgewipte roze oren. Opvallende witte buik- vacht. Franje van haartjes aan staart en vlieghuid.
Levenswijze: ‘s Zomers leven franjestaarten solitair of in kleine groepjes. Vrouwtjes bevinden zich in kraamkolonies. De kraamkolonies bevinden zich vooral in boomholten. Deze kolonies bestaan over het algemeen uit 20 tot 80 vrouwtjes, met enkele individuele mannetjes.
Overwintering: De Franjestaart overwintert tussen oktober en april in koele en vochtige plaatsen, als grotten, mijngangen, bunkers, kelders en forten. De soort verblijft het liefst in spleten, maar kan ook hangend aan de muur of plafond worden aangetroffen.
Voortplanting: De paartijd loopt van de herfst tot de lente. In april en mei verzamelen de vrouwtjes zich in kraamkolonies. In juni en juli wordt één jong per worp geboren. Na een jaar zijn de vrouwtjes geslachtsrijp. Franjestaarten worden maximaal 20 jaar.
Leefgebied: De franjestaart is een standvleermuis van bebost gebied, hoewel afstanden tot hoogstens 185 km tussen zomer- en wintergebieden bekend zijn.
Voeding: Jaagt laag bij de grond op kleine insecten. Hij vangt zijn prooi meestal in de vlucht, waarbij hij de prooi met zijn staart naar de bek kan leiden, maar hij plukt ook insecten van begroeiing af.
Beheer: De Franjestaart gebruikt opgaande lijnelementen om zich door het landschap te verplaatsen. Hij is redelijk schuw tijdens de verplaatsingen. De vliegroutes moeten dus zeker donker gehouden worden.