“Periodiek droogvallende zandige oevers”
Dit habitattype omvat ondiepe poelen, vijvers, vennen en sloten met pioniersgemeenschappen van voedselarme bodems met wisselende waterstanden. Het is nauw verwant aan type 3110 (mineraalarme wateren op zandbodems) en komen vaak naast elkaar voor. Een duidelijk verschil is de periode van droogstand. Dit type bevindt zich eerder op plaatsen met een ondiepere waterstand, zodat de oeverzone jaarlijks gedurende een langere periode droogstaat. Het komt voornamelik voor in de Kempen en plaatselijk in de Vlaamse Zandstreek, de Leemstreek en de Zandleemstreek.
Flora
Sleutelsoorten: Oeverkruid (Littorella uniflora), Moerassmele(Deschampsia setacea), Naaldwaterbies(Eleocharis acicularis), Vlottende bies(Scirpus fluitans), Moerashertshooi(Hypericum elodes), Duizendknoopfontijnkruid(Potamogeton gremineus), Witte waterranonkel(Ranunculus ololeucos), Gesteeld glaskroos (Elatine hexandra), Wijdbloeiende rus(Juncus tenageia), Dwergrus(Juncus pygmaeus), Koprus(Juncus capitatus), Geel cypergras(Cyperus flavescens), Eivormige waterbies(Eleocharis ovata), Borstelbies(Isolepis setacea), Draadgentiaan(Cicendia filiformis)
Fauna
Periodiek droogvallende zandige oevers worden gekoloniseerd door een karakteristieke ongewervelde faua. De typische aquatisch fauna behoort tot de meest bedreigde in Vlaanderen. Enkele van de zeldzaamste libellensoorten van Vlaanderen zijn hier terug te vinden (Speerwaterjuffer, Gevlekte witsnuitlibel). Het water is een geschikte voortplantingsomgeving voor de Heikikker, Poelkikker, Knoflookpad en de Rugstreeppad.
Beheer
Bij een optimale waterkwaliteit bestaat het beheer voornamelijk uit de instandhouding van het waterpeil en de winddynamiek. De vegetatie is zeer gevoelig aan verzuring en eutrofiëring. Het behouden of herstellen van de waterkwaliteit kan gebeuren door sanering van het infiltratiegebied of de lokale grondkwaliteit door het wijzigen van het grondgebruik. Daarnaast moet contact met vermest oppervlaktewater vermeden worden. Dit kan gebeuren door het dichten van greppels of buizen of het tegengaan van oppervlakkige afstroming vanuit landbouwgebied.
Bosopslag en aanplant rond de vennen zorgen voor strooiselaanvoer(meer slibvorming en verzuring) en een verstoring van de natuurlijke winddynamiek. Grotere bomen, verspreid langs het ven kunnen verschillende diersoorten herbergen, maar bevorderen ook de verbossing. Men streeft naar een open uitzicht, waarbij slechts enkele bomen (0-5) of boomgroepjes (0-1) per hectare overblijven.
Om de ecologische toestand te verbeteren kan men droogzetten en afvissen(verwijderen van een groot deel van het visbestand). Droogzetten geeft het grootste resultaat in plassen zonder waterplanten, met troebel water en een overmatig visbestand. Deze maatregelen kunnen leiden tot een snelle verschuiving in de samenstelling van de biotische gemeenschap en worden best samen uitgevoerd.
Eventueel kan men ook kruidruimen (afschrapen van de oever) of maaien, waarmee de ontwikkeling van sterk competitieve moerasplanten wordt tegengegaan verdere successie naar rietmoeras wordt vermeden. Deze maatregel wordt jaarlijks tot min. 10 jaar herhaald, afhankelijk van de successiegraad.
Exoten (zowel flora als fauna) worden best verwijderd om het herstel van het gedegradeerde systeem zo goed mogelijk na te streven.
Het is aangeraden de kwetsbare vegetaties na een ingreep tijdelijk af te schermen voor grazende watervogels.
Herstel bij verzuring
Door contact met verzuurd water zal de oevervegetatie vergrassen (Pijpenstrootje, Lisdodde, Riet,…). Hierdoor zullen open structuren dichtgroeien met verlies van bepaalde kenmerkende soorten. Om dit tegen te gaan kan er men plaggen (verwijderen van de mineraalrijke bodemtoplaag). Meestal volstaat het verwijderen van 1 tot 2 decimeter strooisel en humus (afhankelijk van de ligging van de zaadbank). Het plaggen moet cyclisch worden toegepast en is zeer plaatsafhankelijk. Plekken met een hoge moerasvegetatie of strooiselopslag zullen sneller opnieuw geplagd moeten worden (5-15 jaar) dan niet geëvolueerde zones die geen plagbeheer vragen.
Een vaak toegepaste herstelmaatregel bij verzuurde vennen is het verwijderen van de sliblaag (bezonken organisch materiaal). Deze laag neemt onder normale omstandigheden zeer traag toe maar kan door contact met bemesting snel aandikken. De dikke laag kan verzurende stoffen opslaan die na het herstel opnieuw tot verzuring zullen leiden. Hierdoor is het in de meeste gevallen noodzakelijk de volledige laag te verwijderen. Het meest nauwkeurig wordt het slib verwijderd onder droge omstandigheden. Het droogleggen van een ven zal ook een positief effect hebben op de kieming van waterplanten, maar kan leiden tot verlies van verschillende diersoorten. Dit verlies kan eventueel vermeden worden door de plas op te delen door tijdelijke dijkjes en de baggering in fasen uit te voeren.
Indien een voorafgaande analyse (door specialist) dit aanraadt kan er bekalkt worden in de verzuurde plassen.
Foto: natura2000.vlaanderen.be